De doorgaande leeslijn: een leidraad voor de leesontwikkeling van kinderen en jongeren
In een nieuwe publicatie schetst Stichting Lezen Nederland het verloop van de leesontwikkeling van 0 tot 20 jaar. Zo’n doorgaande leeslijn is een handige leidraad om deze ontwikkeling te helpen stimuleren zodat kinderen en jongeren kunnen uitgroeien tot gemotiveerde en vaardige lezers. Aandacht voor een stimulerende leesomgeving en -klimaat thuis, in de kinderopvang en op school is cruciaal voor de realisatie van een positieve leesspiraal.
In 2005 verscheen een eerste versie van ‘De doorgaande leeslijn’. Vijftien jaar later ligt er een geactualiseerde versie met recente wetenschappelijke inzichten en fundamenten voor een effectieve leesbevordering. Ze beschrijft de ontwikkeling van leesvoorkeuren en hoe leesbevorderingsactiviteiten daarop kunnen inspelen. Recent onderzoek toont immers een dalende trend op vlak van leesmotivatie en leesvaardigheid – zowel in Nederland als in Vlaanderen. Daarnaast maakt het ‘vluchtig lezen’ door de digitale media veel meer deel uit van de leesontwikkeling dan voorheen en kan dit leiden tot een verminderde betrokkenheid bij lezen.
De basis voor leesbevordering
De leesontwikkeling van kinderen en jongeren kenmerkt zich door verschillende fases met sleutelmomenten die een gerichte aanpak vereisen. Daarnaast zijn er twee overkoepelende factoren die aan de basis liggen voor een effectieve leesbevordering: een intrinsieke leesmotivatie en een kwalitatieve leesomgeving.
Leesmotivatie is een complex begrip dat ent op enkele psychologische basisbehoeften. Het artikel ‘Hoe bevorder je intrinsieke leesmotivatie?’ gaat hier dieper op in. Als tweede is een kwalitatieve leesomgeving cruciaal doorheen de leesontwikkeling van kinderen en jongeren. Het artikel ‘Zes bouwstenen van een kwalitatieve leesomgeving’ focust op dit tweede basiselement. De leesomgeving is vandaag ook veel meer digitaal: teksten worden digitaal aangeboden of gedrukte teksten worden digitaal verrijkt met hyperlinks en multimediatoepassingen. Hiervoor zijn specifieke digitale vaardigheden nodig zoals goed kunnen navigeren. Voor jongere kinderen zijn er digitale prentenboeken of apps, voor oudere kinderen gaat het vaak om digitale zakelijke teksten. Digitale teksten kunnen soms eerder een drempel zijn als ze bijvoorbeeld amper structuur hebben of te veel afleiding bevatten.
Sleutelmomenten in de leesontwikkeling
Tijdens bepaalde fases in de leesontwikkeling is er een groter risico dat kinderen of jongeren hun leesmotivatie kwijtraken en zelfs een weerstand tegen lezen zouden kunnen opbouwen. Op deze sleutelmomenten is het dan ook belangrijk om net positieve impulsen te kunnen geven aan de intrinsieke leesmotivatie van kinderen en jongeren:
- De voorschoolse periode: bij baby’s, peuters en kleuters wordt de basis gelegd voor hun taal- en leesontwikkeling. Investeren in hun vroege geletterdheid en kennismaking met verhalen en lezen levert levenslange voordelen op.
- Rond 6 tot 8 jaar: tijdens dit sleutelmoment leren kinderen lezen. Als ze minder stimuli rond lezen en voorlezen kregen tijdens de voorschoolse periode, gaat het leren lezen vaak moeizamer. Bovendien krijgen ze vaak doelgerichte teksten om technisch te leren lezen en die soms weinig aansluiten op hun interesses en leefwereld.
- Rond 10 jaar: als kinderen vlot kunnen lezen is er ruimte voor tekstbegrip (begrijpend lezen). Voor sommige kinderen is er bijkomende aandacht nodig om vlot te kunnen lezen. Tijdens deze fase ontwikkelen kinderen ook een voorkeur voor andere media zoals internet en games.
- Rond 12 jaar: wereldwijd is er een tanende leesmotivatie dat deels te verklaren valt door de puberteit: jongeren krijgen andere interesses, leggen (lees)advies van volwassenen iets sneller naast zich neer, en voelen zich iets te oud voor jeugdboeken en te jong voor volwassenenliteratuur.
- Rond 15 jaar: halverwege het secundair onderwijs is hét moment waarop jongeren kunnen afhaken of waarop ze net de smaak van lezen volledig te pakken hebben. Te strikt omlijnde of verplichte leeslijsten op school beperken de vrijheid in hun boekenkeuze die net nodig is om hen te motiveren.
De doorgaande leeslijn bakent drie overkoepelende leeftijdsperiodes af: 0 tot 6, 6 tot 12 en 12 tot 18 jaar.
0 tot 6 jaar
Bij ‘ontluikende geletterdheid’ (0-4 jaar) maken kinderen kennis met geschreven taal, bij ‘beginnende geletterdheid’ (4-7 jaar) raken ze steeds vertrouwder met teksten en letters en krijgen ze eerste lees- en schrijfvaardigheden mee. Meteen vanaf de geboorte leren baby’s mondelinge vaardigheden, naar taal luisteren en op taal reageren. Door veel te praten met baby’s wordt hun taalontwikkeling steeds meer gestimuleerd.
“De omvang van de woordenschat van jonge kinderen blijkt een goede voorspeller van de latere leescompetentie en daarmee ook van het plezier dat kinderen beleven aan lezen.”
Het verband tussen gesproken en geschreven taal leggen kinderen ongeveer op hun 4 jaar. Ze beseffen dat je taal kan spreken, maar ook een geschreven taal kan voorlezen of in stilte lezen. Kleuters kunnen al zeggen dat ze een verhaal grappig of leuk vinden, tonen inzicht in verhaalstructuren en leggen verbanden tussen verhalen. Ze maken connecties tussen hun eigen leefwereld en de wereld in het boek. Eens vertrouwd met een aanbod thuis, kiezen ze zelf bewust welk boek ze willen laten voorlezen. Als voorlezer kan je ondersteuning bieden bij iets complexere taal, kan je door vragen te stellen verbanden en structuren in een verhaal explicieter maken, en met het kind kijken naar illustraties. Interactief voorlezen is ideaal voor de taalontwikkeling en boekgewenning van het kind.
Bij gezinnen met minder taal- en leesvaardige ouders of met een lagere socio-economische status (SES) is er vaak een minder stimulerende leesomgeving. Voor ouders is het ook niet altijd evident om voorbeeldgedrag te tonen als het op lezen aankomt. Programma’s zoals Boekstart en professionals uit de kinderopvang en bibliotheek spelen hier een belangrijke rol. Zij kunnen ouders en hun kinderen ondersteunen in hun competenties, autonomie en verbondenheid, de drie basisbehoeften van intrinsieke motivatie.
6 tot 12 jaar
In deze fase leren kinderen zelf lezen. Er ontstaat tijdens het leesproces een voortdurende wisselwerking tussen (cognitieve) deelvaardigheden: decoderen van letters, woorden herkennen, betekenis geven, verbanden leggen tussen zinnen … Technisch en begrijpend lezen zijn vaardigheden die hand in hand gaan en niet als aparte competentie behandeld zouden mogen worden. Toch focust het leesonderwijs vandaag de dag vaak op zakelijke en fictionele teksten en nog onvoldoende op literair lezen.
Veel factoren spelen tegelijkertijd een belangrijk rol voor een goed tekstbegrip:
- Woordenschat: hoe meer woorden je kent, hoe makkelijker een tekst te begrijpen is. Pas als kinderen vloeiend lezen, kunnen ze de betekenis van onbekende woorden afleiden uit de context.
- Kennis van de wereld: lezers moeten de inhoud van een tekst kunnen koppelen aan wat ze al weten. Hoe meer de kennis uit teksten aansluit op de kennis van hun eigen wereld, hoe sneller kinderen de tekst begrijpen. Een kind dat verzot is op voetbal en nog niet goed kan lezen zou een tekst over voetbal sneller kunnen begrijpen dan een kind dat goed leest, maar geen interesse heeft in voetbal.
- Leesstrategieën: kinderen passen een bepaalde strategie toe en gebruiken bijvoorbeeld titels en tussenkoppen om sneller te weten waarover een tekst gaat. Ze hebben een leesdoel voor ogen en monitoren hun tekstbegrip: ze zoeken bepaalde woorden die ze niet kennen op of herlezen stukjes.
- Het verbale werkgeheugen: tijdens het lezen is het beter dat je je kan focussen op één taak: het decoderen van woorden, focussen op betekenis van zinnen of op de boodschap in een tekst …
- Leesmotivatie: dit is onlosmakelijk verbonden met leren lezen. De leesmotivatie groeit bij succeservaringen en vooruitgang. Leesplezier kan een drijfveer zijn om meer te gaan lezen.
De leesvoorkeur van kinderen evolueert sterk in deze fase. Waar ze eerst verhalen kiezen met sympathieke personages in een realistische wereld, verbreedt dit naar verschillende morele kwesties in verhalen (zoals pesten), minder zwart-witdenken, verschillende perspectieven, verschillende motivaties bij personages … Verschillende genres worden ook uitgediept, zoals poëzie, spannende verhalen, avonturenverhalen … De volwassene heeft hier een belangrijke rol om te helpen kiezen via o.a. boekpromotie, stukjes voorlezen, boeken zichtbaar opstellen in de klas, een boekendate houden …
De invloed van ouders is nog steeds het grootst in deze leeftijdsperiode, maar toch neemt hun rol vaak onbedoeld af: ze stoppen bijvoorbeeld met voorlezen eens het kind zelf vlot kan lezen. Leerkrachten en kunnen hier een belangrijke rol opnemen door verhalen met rijke taal aan te bieden, in te spelen op de leesvoorkeuren van kinderen, te praten over boeken … Ook de bibliotheek is hierin een uitgelezen partner: hun scholenwerking en divers aanbod speelt in op de belangrijke factoren voor de leesontwikkeling. Bovendien zijn er in de bib en op school ook vaak leesgroepjes van de Leesjury waar kinderen praten over boeken.
12 tot 20 jaar
Er zijn vaak grote verschillen wat leesvaardigheid betreft bij jongeren in het secundair onderwijs: van zeer vlotte tot bijna laaggeletterde lezers. Het aantal minder sterke lezers groeit in deze fase, zij hebben vooral moeite met tekstbegrip, missen woordenschat en passen geen leesstrategie toe. Nochtans verwerven kinderen de basisvaardigheden voor lezen tijdens de basisschool. Ook tijdens het secundair onderwijs moeten lezen als activiteit en leesvaardigheden dus voldoende onderhouden worden.
De leesvoorkeuren evolueren tussen 12-16 en 16-20 jaar: van de zoektocht naar persoonlijke identiteit, vriendschap, groepsdruk, liefde en seksualiteit (en dat in realistische jeugdromans, avonturenverhalen of fantasy) naar meer existentiële levensvragen, psychologische diepgang en maatschappelijke vraagstukken in adolescentenliteratuur. Boekenlijsten op school doen vaak weinig recht aan de leesvoorkeuren van leerlingen: de favoriete boeken zijn er vaak ondervertegenwoordigd.
Via leesgesprekken kunnen leerkrachten expliciet ingaan op de leesvoorkeuren van leerlingen. Uitwisseling van leeservaringen is erg belangrijk in deze fase omdat de invloed van leeftijdsgenoten in deze periode steeds groter wordt. Door te praten over boeken worden leerlingen literair competenter: ze communiceren over hun leeservaringen, discussiëren en vormen persoonlijke beelden tijdens het lezen. Belangrijk is dat leerkrachten het boekenaanbod voldoende kennen en dat er rijke, uitdagende teksten worden voorgeschoteld, ook voor de minder sterke lezers – want zij zijn niet gebaat bij ‘versimpelde’ teksten. Ook hier blijft poëzie een uitgelezen middel om lezen snel en ongedwongen in de klas te brengen.
De competenties van de leesbevorderaar
Doorheen deze leeslijn zijn ouders en professionals uit verschillende sectoren nodig om het leesvuur bij kinderen en jongeren aan te wakkeren en brandende te houden. Zelf het goede voorbeeld geven en (voor)lezen is cruciaal, naast een interesse in en degelijke kennis van het boekenaanbod. Bibliotheekmedewerkers en boekhandelaars kunnen hun expertise over het boekenaanbod en leesbevordering inzetten om ouders en leerkrachten te ondersteunen. Leerkrachten en scholen kunnen dan weer werk maken van een kwalitatieve leesomgeving waar er vanuit een geïntegreerd leesbeleid aandacht is voor leesmotivatie, een gevarieerd en aantrekkelijk boekenaanbod, toegankelijke leesplekken, inspirerende auteurslezingen … Al deze helpende volwassenen dragen bij tot de doorgaande leeslijn die sterke lezers maakt van kinderen en jongeren.
Volgend animatiefilmpje brengt de doorgaande leeslijn in beeld:
Lees ook
Deel dit artikel: