De vijf van Mariette Vanhalewijn
'I read a book one day and my whole life was changed', zei auteur Orhan Pamuk ooit. Dat boeken een impact kunnen hebben, ervaren veel lezers. Maar sommige beïnvloeden, sturen of bepalen zelfs je leven. Journaliste Katrien Steyaert peilt voor deze reeks naar de 'beste vijf' van auteurs en illustratoren. Met welke boeken groeiden ze op en met welke worden ze oud? Deze keer: schrijfster Mariette Vanhalewijn.
door Katrien Steyaert
Een dag niet gelezen is een dag niet geleefd. Het is nog altijd het motto van Mariette Vanhalewijn, de éminence grise van onze jeugdliteratuur. ‘Zonder verbeelding, zonder inlevingsvermogen kun je de stap naar andere mensen niet zetten’.
1. ‘Sprookjes en verhalen’ – Hans Christian Andersen
‘Toen ik vijf jaar was, kon ik door een zware brandwonde vier maanden niet naar school. Ik achtervolgde toen mijn moeder tot ze me leerde lezen, want bij ons thuis kende iedereen dat kunstje met die boeken, behalve ik, de jongste van zes. In het eerste leerjaar vond het nonnetje dat ons moest leren lezen mij een stielbederver omdat ik het al kon, maar ik vond dat een troef, want nu kon ik eindelijk ook opgaan in verhalen.’
‘Mijn moeder sloot elke middag haar dorpswinkel om zich te verdiepen in Nobelprijs-literatuur en voor ons kocht ze in Kortrijk geregeld goede boeken. Zo kreeg ik voor mijn zesde verjaardag de sprookjes van Andersen, het eerste boek van mezelf! Het was een editie zonder veel tekeningen, maar die had ik niet nodig. Een arm meisje in een koude oudejaarsnacht zag ik zo voor me; in ons naoorlogse dorp waren nog veel arme mensen. En als ze een zwavelstokje aanstak en een tafel vol eten zag, was ik mee. Toch weende ik geen tranen met tuiten zoals ik later wel deed bij Hollandse meisjesboeken. Ik vond dit gewoon prachtige sprookjes, die ik bleef herlezen.’
‘Ik ben niet diepongelukkig zoals Andersen dat was – zijn jeugd was marginaal en vóór zijn sprookjes had niets van wat hij schreef succes – maar ik voel me wel met hem verwant omdat we allebei eenvoudig, lichtvoetig schrijven, nooit grimmig, maar met een realistische toets. Mensen vragen soms hoe ik toch al mijn boeken bedenk, maar ik loop gewoon rond in de wereld, luister naar grote of kleine mensen en dat groeit verder in mijn hoofd. Daarom moeten we kinderen deze sprookjes blijven voorlezen, vind ik, want zonder verbeelding, zonder inlevingsvermogen kun je de stap naar andere mensen niet zetten.’
“Ik ben niet diepongelukkig zoals Andersen dat was, maar ik voel me wel met hem verwant omdat we allebei eenvoudig en lichtvoetig schrijven, nooit grimmig, maar met een realistische toets.”
2. ‘Winnie de Poeh’ – A.A. Milne, ill. Ernest H. Shepard
‘Ook Winnie de Poeh is erfgoed. Ik was er als kind even weg van als mijn eigen twee kinderen en vier kleinkinderen, al hadden die aan de zachte aquarel-illustraties van Shepard soms niet genoeg. Ik vind ze prachtig. Toch primeert voor mij altijd de tekst en die is in dit geval zeer bijzonder. Boeken over beren zijn er genoeg, maar alleen deze verweeft de interactie met het jongetje, Christopher Robin, zo knap en slaat zo’n filosofische toon aan. Winnie beseft dat hij maar weinig hersens heeft, zoals Christopher zegt, maar hij zit vaak nadenkend op een boomstronk. Daar rijst dan een vraag die de aanzet geeft tot een avontuurtje waarbij hij bijvoorbeeld vastraakt in een konijnenhol en acht dagen moet vermageren voor zijn baasje hem eruit kan trekken.'
‘De echte Christopher was een knorrige boekhandelaar, die het vreselijk vond dat hij zijn hele leven achtervolgd is door die beer, en die zijn vader als afwezig en streng omschrijft. Maar op een avond begon die vader toch maar mooi deze aparte en tijdloze berenverhalen voor hem te verzinnen. Milne verzette zich twintig jaar lang tegen de Disney-versie, want die draagt een rode jas en dat was nooit de bedoeling. Laat ons het dus maar dicht bij het origineel blijven, bijvoorbeeld in die hele mooie uitgave met een vertaling van Mies Bouhuys. Mijn versie als kind was ook van Van Goor, waardoor ik dacht: dat moet een goede uitgeverij zijn. Ik stuurde er begin jaren 60 mijn eerste kinderboek naartoe en ze gaven het uit. Ongelooflijk, en dus met dank aan Winnie de Poeh.’
“De echte Christopher werd een knorrige boekhandelaar, die zijn vader als afwezig en streng omschrijft. Maar op een avond begon die vader toch maar mooi deze aparte en tijdloze berenverhalen voor hem te verzinnen.”
3. ‘De kleine Johannes’ – Frederik van Eeden
‘De oudste van mijn broers en zussen is 90 jaar, maar we bellen allemaal nog naar elkaar over wat we lezen. De liefde daarvoor stamt uit de stille wereld waarin we opgroeiden. Er was geen tv en nauwelijks radio, dus we konden hele zondagnamiddagen en avonden in boeken duiken. Al speelden we even vaak buiten met de kinderen van het dorp. Ik hield heel veel van dat zwerven over de korenvelden en langs de grachten. Waarschijnlijk genoot ik daarom op mijn dertiende zo van De kleine Johannes met zijn wijdlopige beschrijvingen van bloemen, hemels en dieren.’
‘Een jonge, bevlogen lerares liet ons een opdracht maken over het verhaal van dit jongetje dat in een sprookjeswereld terechtkomt. Daar wijst Windekind, een elfje, de realiteit en de mens totaal af, want die mens trapt beestjes dood en trekt planten uit. Als kabouter Wistik opduikt en Windekinds ideeën onderuit haalt, moet Johannes afstand nemen van zijn fantasie, een beetje zoals elk kind dat moet doen op weg naar volwassenheid.’
‘Dit boek is ook het levensverhaal van Van Eeden, die zijn hele fortuin besteedde om utopische kolonies te stichten en andere initiatieven om de wereld te verbeteren. Dat sprak mij geweldig aan, en het blijft actueel. Ook het idee dat Johannes “een goed mens” moet worden geven we toch nog altijd mee aan onze kinderen? De oude spelling van mijn editie uit 1893 – gevonden in een Nederlands antiquariaat – schrikt vandaag misschien af, maar de inhoud blijft fascinerend. Dit boek was mijn opstap naar de echte literatuur. Het opende een deur die nooit meer dicht zou gaan.’
“Dit boek is ook het levensverhaal van Van Eeden, die zijn hele fortuin besteedde aan initiatieven om de wereld te verbeteren. Dat sprak mij geweldig aan, en het blijft actueel.”
4. ‘Misschien wel echt gebeurd’ – Annie M.G. Schmidt
‘“Zorg dat je op eigen benen kunt staan”, klonk het thuis, maar verder werd er over feminisme niet gesproken. Toen ik bij een uitgeverij in Nederland werkte en de Dolle Mina’s zich daar manifesteerden, herkende ik me dan ook in de relativerende manier waarop Annie M.G. Schmidt ermee omging. Ze kreeg er fameus van langs, want de moeder van Jip en Janneke die alleen maar op haar kinderen zat te wachten, dat kon toch niet? “Waait wel over”, zei Annie dan. En ze bleef in Het Parool haar fantastische columns over het eeuwige contrast tussen man en vrouw brengen, vol humor en zó raak.’
‘Ook in haar werk voor kinderen beheerst ze de kunst van het sprankelend schrijven. Dat zie je al vroeg, toen ze bijvoorbeeld in 1949 in de krant een verhaal bracht over een deegmannetje dat bij een norse bakker woont. Als die hem uitscheldt voor stekelvarken, verandert het mannetje stiekem de deegballen voor koekenbrood in stekelvarkens. Heel leuk. Het is maar een van de 43 verhalen in Misschien wel echt gebeurd, een bundel die weergaloos geïllustreerd is door Gouden Penseel-winnaars. Annie stelde hem op hoge leeftijd nog zelf samen. Volgens haar uitgeefster was ze streng, schrapte ze veel en kibbelde ze zelfs als ze niet akkoord was. Ik zeg “Annie” omdat ik het geluk gehad heb haar te ontmoeten. De eerste keer was toen ik haar interviewde voor een reeks die ik had voorgesteld aan De Standaard omdat ik vond dat vrouwelijke auteurs te weinig aan bod kwamen. Annie moedigde mij aan. Ze zei: “Trek het je nooit aan als ze zeggen dat het anders moet, je moet schrijven zoals je bent."’
“Annie moedigde mij aan. Ze zei: 'Trek het je nooit aan als ze zeggen dat het anders moet, je moet schrijven zoals je bent.'”
5. ‘Verzamelde gedichten’ – Rutger Kopland
‘Op mijn 82ste voel ik minder voor de poëzie van Marieke Lucas Rijneveld – hoewel die duidelijk veel talent heeft – dan voor die van Miriam Van hee, Herman De Coninck of Rutger Kopland. Ik weet dat het gevaarlijk kan zijn om op je oude dag alleen maar terug te kijken, maar het levensgevoel van iemand als Kopland is nu eenmaal meer mijn wereld. In de jaren 60 en 70 kocht ik zijn bundeltjes al, met prachtige titels als Wie wat vindt heeft slecht gezocht of Een lege plek om te blijven. Later kocht ik zijn verzameld werk omdat hij daarin ook uitlegt wat hem tot sommige gedichten inspireerde. Ik vind het heel interessant om te weten welke horizon schrijvers aan hun werktafel hebben. Kopland was psychiater en volgens mij heeft hij in die rol geleerd om woorden te geven aan wat mensen niet of maar half konden zeggen. Daardoor heeft zijn overigens nog steeds veelgelezen werk altijd diepgang, zonder dat het ooit bombastisch wordt.’
‘Neem nu “Onder de appelboom”, waarin hij in kort bestek en eenvoudige stijl iets wezenlijks aanraakt: “Gelukkig kwam er iemand naast mij / zitten, om precies te zijn jij”. Samen met mijn man kan ik ook genieten van zulk zeldzaam geluk in onze wilde tuin – Kopland was net als ik een natuurmens. ‘s Zomers zit ik onder het enorme schaduwdak van onze linde te lezen en te schrijven. Veel poëzie ook, over mijn moeder of mijn dorp, dat vind ik troostend. Misschien toets ik me aan Kopland, maar eigenlijk is hij onnavolgbaar. Voor versregels als “Weggaan is iets anders dan het huis uitsluipen” zal in mijn bibliotheek altijd plaats zijn.’
“Kopland was psychiater en volgens mij heeft hij in die rol geleerd om woorden te geven aan wat mensen niet of maar half konden zeggen.”
Deel dit artikel: