De vijf van Jan De Kinder
‘I read a book one day and my whole life was changed’, zei auteur Orhan Pamuk ooit. Dat boeken een impact kunnen hebben, ervarenveel lezers. Maar sommige beïnvloeden, sturen of bepalen zelfs je leven. Journaliste Katrien Steyaert peilt voor deze reeks naar de 'beste vijf' van auteurs en illustratoren. Met welke boeken groeiden ze op en met welke worden ze oud? Deze keer: illustrator Jan De Kinder.
door Katrien Steyaert
Toen Jan De Kinder twaalf was, hield hij zich aan boeken vast zoals aan reddingsboeien. Ze boden een uitweg uit een pijnlijke realiteit. ‘Later inspireerden grote schrijvers en illustratoren me om zelf mijn stem te vinden.’
1. 'De kleine Nicolaas' - René Goscinny en Jean-Jacques Sempé
‘Ik kom uit een gezin waar niet veel gelezen werd en waar de weinige boeken die we hadden heel oud waren. Toen ik De kleine Nicolaas cadeau kreeg – dat was de eerste keer – voelde ik meteen dat het anders was. Het bevat heel eenvoudige, kleine verhalen over een gewoon jongetje in een gewone klas, maar de woorden en beelden vertellen zo veel meer dan dat er op het eerste gezicht te zien is.
Sempé, die nog altijd voor The New Yorker tekent, laat dingen gebeuren in de ruimte tussen twee illustraties. Je kunt dus als lezer zelf fantaseren en dat vind ik subliem. In mijn eigen boeken probeer ik altijd zo’n derde laag te steken. Ik probeer zo te schrijven en te illustreren dat er onuitgesproken veel gaande is. In die zin hebben Goscinny en Sempé me heel erg beïnvloed. Dit is mijn beginboek.
Als kind las ik het alsmaar opnieuw, en alsmaar opnieuw glimlachte ik door de droge, subtiele humor. Als ik vandaag scholen bezoek, lees ik graag voor over Nicolaas en uit de reacties maak ik op dat de humor nog niet gedateerd is. Ik zie ook dat kinderen nog altijd ontzettend in hun fantasie kunnen duiken als ze goede verhalen horen. In het beste geval geeft dit boek hen de liefde voor taal en vorm die het mij ooit gaf.
Nicolaas is een ongelooflijke observator. Hij ziet alles en van daaruit vertrekken de verhalen. Daar voelde ik als kind al een enorme verbondheid mee, waarschijnlijk omdat ik ook een beetje zo ben. Al mijn werk ontstaat door te kijken. Of ik nu op de trein of op café zit, ik ben altijd aan het observeren. Dan gebeuren er onverwachte dingen en daar fantaseer ik op verder. Dat ik er mijn job van heb kunnen maken, vind ik heel boeiend.’
2. 'Juul' - Gregie De Maeyer en Koen Vanmechelen
‘Tussen mijn twaalfde en veertiende ben ik zwaar gepest. In die tijd verslond ik hele bibliotheken omdat boeken mijn reddingsboeien waren. Ik vond er werelden in die verschilden van mijn pijnlijke realiteit.
Niemand vatte de pijn zo goed als Gregie De Maeyer in Juul. Kunstenaar Koen Vanmechelen maakte figuren uit wrakhout waarmee Gregie dan een heel cru en scherp verhaal vertelt. Als je het niet kadert, liggen kinderen er nachten van wakker, zo gruwelijk is het. Van Juul blijft op het einde niets meer over behalve zijn hoofd, en daar gaan de pesters dan mee voetballen. Het boek eindigt met iets van hoop, maar het gaat heel ver. Toen ik het als volwassene had ontdekt, besefte ik dat Gregie dit waarschijnlijk zelf heeft meegemaakt, anders kun je het gevoel niet zo raak beschrijven.
Juul zette me ertoe aan mijn eigen ervaringen op papier te zetten. Het werd mijn ultieme doel: een boek maken over pesten. Eigenlijk is het feit dat ik gepest werd één van de redenen dat ik illustrator en schrijver ben geworden. Het had namelijk het effect dat ik geen contact met andere kinderen meer durfde te leggen en niet meer sprak. Ik moest dus letterlijk een manier zoeken om terug een stem te vinden. Dat gebeurde uiteindelijk doordat ik op mijn zestiende begon te tekenen en nog iets later begon te schrijven. De kwetsbaarheid die in eerste instantie tegen mij is gebruikt, werd mijn kracht.
Geïnspireerd door Juul maakte ik Rood (of waarom pesten niet grappig is), op mijn manier natuurlijk. Ik begon eraan in 2000 en werkte er uiteindelijk dertien jaar aan. Pas na lang zoeken vond ik het juiste vertelstandpunt: dat van de grote groep die toekijkt. Dat Rood is opgepikt en in veel scholen is gebruikt, vind ik heel mooi. Misschien kan ik zo iets betekenen voor kinderen die vandaag gepest worden.'
“Eigenlijk is het feit dat ik gepest werd één van de redenen dat ik illustrator en schrijver ben geworden. Het had namelijk het effect dat ik geen contact met andere kinderen meer durfde te leggen en niet meer sprak. Ik moest dus letterlijk een manier zoeken om terug een stem te vinden.”
3. 'Willy' - Geert de Kockere en Carll Cneut (ill.)
‘Ik koop en doorblader heel veel kunstboeken, graphic novels en geïllustreerde verhalen. Ze zetten altijd een deurtje open naar nieuwe werelden en ze inspireren me om andere wegen te blijven zoeken. Iemand die zeker zo’n invloed op mij heeft gehad, is Carll Cneut. In 1999 illustreerde hij Willy, een prentenboek over een wat onhandige olifant. Hij deed dat zo eigenzinnig, zo kunstzinnig, zo gedurfd – ik vond dat ongezien in die dagen. Ik dacht: waw, dit kan en mag.
Ik vind het heel interessant als collega’s van mij stilte en ruimte durven te laten. In Willy durft Carll dat. Hij toont alleen de essentie, en laat hele stukken weg. Bovendien werkt hij enkel met zwart, grijs en wat rood, en toch is het resultaat heel kleurrijk en straf. Ik merk nu dat ik iets gelijkaardigs deed in Rood: ik beperkte mezelf, maar net binnen die grenzen werd ik uitgedaagd.
Elk nieuw boek beschouw ik als een experiment. Ik probeer niet te herhalen wat ik een vorige keer deed en zoek naar vernieuwing, vooral op technisch vlak. Dat is soms lastig en duurt best lang, maar het is mijn zoektocht. Als het dan lukt, als ik na ontelbare versies tot een vloeiend uitziend resultaat kom, voel ik eens zoveel voldoening.’
4. 'Daar heb je Anton' - Ole Könnecke
‘Ik werk voor het kind in mezelf en in elk van ons. Dat heeft vooral te maken met een manier van kijken, vol verwondering. Als ik verhalen vertel aan kinderen, halen ze daar plots iets anders uit dan ik had bedoeld of iets wat ik al vergeten was. Dat vind ik nog elke keer een mooi cadeau.
Dat gevoel van verwondering is perfect gevat in Könneckes boeken over Anton. De Duitse illustrator bracht ondertussen al zes verhalen in de reeks uit. Ze zijn allemaal even eenvoudig maar geniaal. De tekeningen vind ik niet zo mooi, maar ik vind het ongelooflijk hoe Könnecke met heel weinig woorden een hele wereld opbouwt en zijn karakters echt laat leven. Net daarom vind ik het moeilijk om een prentenboek te schrijven, maar hij slaagt er wonderwel in.
Vroeger las ik Antons avonturen voor aan mijn drie kinderen. Ze zaten gespannen te kijken naar hoe het jongetje bijvoorbeeld achter een simpel blaadje aan ging. Een heel boek lang doet hij niets anders, om dan te eindigen in een hele hoop blaadjes. Mijn kinderen vonden het hilarisch en ook als volwassene had ik er iets aan, want ik genoot van hoe de kinderlijke fantasie alles groter maakte. Alleen al daarom zijn de boeken over Anton tijdloze meesterwerkjes.’
“Ik werk voor het kind in mezelf en in elk van ons. Dat heeft vooral te maken met een manier van kijken, vol verwondering. Als ik verhalen vertel aan kinderen, halen ze daar plots iets anders uit dan ik had bedoeld of iets wat ik al vergeten was. Dat vind ik nog elke keer een mooi cadeau.”
5. 'De kapellekensbaan' - Louis Paul Boon
‘Eigenlijk ben ik een lichte persoon, maar ik heb door dat pesten wel een donkere periode doorgemaakt. Tekenen en schrijven waren mijn manier om een uitweg te zoeken. Ik bleef het doen, uit een soort overlevingsinstinct, ook al kreeg ik in het begin te horen dat ik niet goed kon tekenen en dat ik op de kunstschool niet op mijn plaats zat.
Een zelfde soort innerlijke noodzaak vond ik bij Louis Paul Boon. Ik had in mijn jeugd al veel over hem gehoord – mijn roots liggen net als die van hem in de buurt van Aalst – maar De kapellekensbaan was voor mij een klassieker zoals Het verdriet van België: je kent hem wel, maar je hebt hem nog niet gelezen. Ik had nochtans wel wat gemeen met Boon: hij had dezelfde liefde voor observeren, hij dacht minstens even beeldend en hij was net als ik gestopt met school. Op een bepaald moment wou ik zo erg weg van de pesters dat ik tuinbouw ging studeren en een opleiding tot metselaar volgde. Net door zo van richting te veranderen, kwam ik uiteindelijk uit bij wat ik vandaag doe.
In mijn twintiger jaren wilde ik met een paar mensen een literair tijdschrift oprichten en wilde ik per se schrijven. Op dat moment las ik De kapellekensbaan. Boon riep zo’n eigen universum op dat het me niet meer losliet. Dat is het mooie aan intense romans: je kunt er helemaal in verdwalen.
Ik dacht dat Boon eerder klassieke taal zou gebruiken, maar wat een onderschatting. Hij schrijft op zijn heel eigen, Boonse manier en liet me zien dat je desnoods een taal mag uitvinden om te vertellen wat je wil vertellen. Dat was een schok en een stimulans. Op een bepaald moment had ik beslist om voor mijn verre droom te gaan. Ik verbrandde sommige bruggen en botste op obstakels, maar ik kon niet anders. Dat herkende ik bij Boon. Had hij niet geschreven, hij was gek geworden of had geen zin gevonden in dit leven.
Vandaag is mijn drang om te vertellen nog altijd heel groot. Die onrust blijft. Tegelijk besef ik dat ik de stap naar zelf boeken maken heb durven zetten en dat geeft me een gevoel van vertrouwen.’
De vijf van Jan De Kinder
Deel dit artikel: